Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat [15]gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet [16]van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet [17]toegelaten, haar aan te roeren. 15. Hiermede wil God niet zeggen dat hij ten enenmale in het nemen van Sara onschuldig was, maar ten aanzien van het voornemen en de daad des overspels. Zelfs een enkel ongeveinsd voornemen, in een kwade daad, maar uit onbedachtzaamheid of onwetenden ijver spruitende, wordt aldus uitgedrukt, gelijk 2 Sam.15:11; 1 Kon.22:34, en 2 Kron.18:33. 16. De misdaad aan Sara en Abraham rekent God als hemzelven aangedaan; verg. Ps.51:6, en Ps.105:14,15, Hand.9:5. 17. Hebr. gegeven.